Tijd voor een verhaal voor rond de kerst. Ik schreef dit voor Webtales.


De straat glinsterde van de regen en het licht van de straatlantaarns maakten er bijna een feestelijk spektakel van. Bijna, want rond dit late uur waren er weinig mensen meer op straat om iets te vieren. We liepen richting het park om daar linksaf de Sint Annakade op te lopen, gewoon, omdat ik dat al jaren zo deed. Het geluid van onze stappen echode tegen de hoge muren van de grachtenpanden en stierf daarna weg in de diepe tuinen van de Frederikstraat.
‘Wat ga je nu doen?’ vroeg ik aan de jonge man die naast me liep. Hij zal ergens begin dertig geweest zijn, maar zijn lange haar en verzorgde baard maakte een nauwkeuriger schatting nagenoeg onmogelijk.
‘Ach, ik kijk waar de wegen me brengen. Zo heb ik al veel interessante mensen mogen ontmoeten.’
‘Dat zal best,’ antwoordde ik, ‘maar je zal toch ergens moeten slapen.’ Hij haalde nonchalant zijn schouders op.
‘Als het kan.’ Ik dacht even na.
‘Je kan bij mij op de bank, als je ten minste geen hekel aan katten hebt. Ik moet thuis wel even uitleggen waarom ik een vreemde man op de bank laat slapen ben ik bang.’ Hij lachte en hief zijn handen op.
‘Doe geen moeite, man, ik vind wel wat, zoals altijd tijdens mijn reizen.’

De straat ging over van asfalt in steentjes en het glinsterende effect veranderde nu bijna in iets magisch.
‘Waar ben je het afgelopen jaar dan geweest?’ vroeg ik om het onderwerp slaapplaats even te laten rusten. ‘Overal man, overal. In januari was ik in Jerusalem, in Canada en Amerika heb ik daarna nog wat gewerkt. In Indonesië heb ik geholpen na de aardbevingen en ook in Haïti konden ze mijn hulp goed gebruiken. Afgelopen week was ik in Perzië, of Iran zoals jullie het tegenwoordig noemen.’
‘Dat zijn flinke reizen, man,’ antwoordde ik. Hij haalde weer zijn schouders op.  Ik kende niemand die zoveel en zo ver reisde als deze man, maar wie weet was het allemaal fantasie. Ik kende hem pas sinds begin deze avond, toen we elkaar ontmoetten op het feestje van Geert en Yvonne.

Het was bij de grote kruising voor het park dat dingen pas echt vreemd werden. Twee luid kwebbelende meisjes fietsten voorbij toen een taxi net even te snel van de Sint Annakade de hoek om kwam. Terwijl ik als vastgevroren aan de grond bleef staan, deed mijn nieuwe maat enkel zijn hand omhoog en de taxi kwam met piepende banden tot stilstand tegen de gietijzeren ingang van het park. Ik dacht toen dat mijn verbeelding me parten speelde omdat de taxi zeker twee meter opzij geduwd werd alsof een reuzenhand hem wegveegde. Ik draaide me om en zag de man met de baard zwaar ademend tegen de muur van een eeuwenoude kroeg leunde. ‘Alles oké, man? Het is gelukkig goed afgelopen.’ De taxi chauffeur was inmiddels ook uitgestapt en sprak met de twee meiden.
‘Alles goed,’ mompelde m’n maat, ‘Het kost gewoon veel energie allemaal.’ Ik stak mijn hand uit.
‘Volgens mij heb ik mezelf nog niet eens voorgesteld, ik ben Xxer.’ Met enige moeite kwam hij overeind en greep mijn hand.
‘Uriël.’
‘Dat is een bijzondere naam.’ Hij keek op en gunde mij nogmaals een blik in zijn vreemde ogen.
‘Het is maar een naam.’ Uriël veegde wat stof van zijn kleren en begon weer te lopen.
Ik wilde nog niet opgeven en zei: ‘Ik zag wat je daar deed. Is dat een soort truc?’
Hij draaide zich om en keek me aan.
‘De meeste mensen vergeten dingen die ze niet kunnen verklaren snel.’
‘Wat bedoel je? Hoe kan ik dit vergeten? Je duwde die taxi zo van de weg om die meisjes te redden.’ Uriël zuchtte.
‘Het leek me onnodig ze te laten sterven door een stom ongeluk veroorzaakt door een chauffeur met teveel alcohol op.’ Mijn hersens draaiden overuren. De naam Uriël kwam me vaag bekend voor, maar het wilde me niet te binnen schieten. Toen ik weer wat wilde zeggen stotterde ik.
‘Wat heb je gedaan in al die landen waar je net over sprak?’ Uriël leek opeens niet meer geïnteresseerd in een conversatie en liep stevig door. Zonder achterom te kijken beantwoordde hij mijn vraag.
‘Ik help mensen. Soms waarschuw ik ze, zodat ze de veiligheid op kunnen zoeken. Als ze niet willen luisteren wacht ik tot het onheil geschied is, dan help ik alsnog.’ De toon waarop hij dit vertelde was monotoon en leek in het geheel niet meer op de boeiende conversatie die we eerder op het feestje hadden gehad. Het ging toen echter over oude architectuur en klassieke kunst, waar hij verbazingwekkend veel van bleek te weten. Nu ging het over wonderen. Ik moest opeens denken aan een schrijver waar ik wel eens wat van lees.
‘Ben je een soort superheld die de wereld over reist en mensen help met zijn superkrachten?’ Ik hoorde Uriël lachen. Hij stopte en draaide zich om. Zijn bruine ogen leken zo mijn ziel in te kijken.
‘Luister Xxer, je bent een aardige gozer, maar je kan het beste vergeten wat je gezien hebt. Ik krijg mijn opdrachten van…’ Hij keek omhoog naar de bewolkte hemel en bewoog zijn hand van links naar rechts. Ik zag sprakeloos dat de wolken zijn gebaar volgden en een seconde later keken we samen naar de heldere sterren in het pasgevormde gat in het wolkendek.
‘Bedoel je dat je…’ De glimlach om zijn lippen vertelden me alles wat ik wilde weten. 

2018 was weer bijna voorbij, één van de meest rampzalige jaren voor de mensheid. Oorlogen, klimaatveranderingen, natuurrampen, het kon niet op de afgelopen twaalf maanden. Zou het echt zo kunnen zijn dat er iemand over ons waakt die zijn helpers over de wereld zend om hier en daar in te grijpen? Ik ben nooit erg religieus geweest, puur omdat zomaar iets geloven niet in mijn karakter zit. Hier stond echter iemand voor me die met een gebaar van zijn hand auto’s en wolken opzij schoof. Een echt persoon. Mijn hersenen maakten overuren toen Uriël voor me ging staan en zijn handen op mijn schouders legde.
‘Beste Xxer, ik moet er echt vandoor. Vergeet wat je gezien hebt, alsjeblieft, anders blijf je de rest van je leven met onbeantwoorde vragen zitten. Leef je leven en geniet een beetje, oké?’ Hij gaf me een zachte stomp op mijn schouder. Ik knikte alleen. De wolken waren langzaam teruggekomen en een laatste ster liet zijn schitterende stralen over de straten schijnen. Een paar tellen later keek ik om me heen en zag dat Uriël verdwenen was. De Sint Annakade was tot aan het einde verlaten en het park was te donker om er iemand te kunnen onderscheiden. De taxichauffeur was druk aan het bellen naast zijn auto, de meisjes waren echter alweer verdwenen.
‘Je kan bij mij slapen, man,’ riep ik luid, maar er kwam geen antwoord.

Ik weet niet hoe lang ik daar nog gestaan heb voordat ik naar huis gelopen ben en als je me nu zou vragen of het allemaal echt gebeurd is of dat ik alles gedroomd heb, zou ik je geen overtuigend antwoord kunnen geven. Wel kan ik je vertellen dat ik een stuk positiever tegen het nieuwe jaar aankijk dan dat ik tegen het vorige deed.