Oostende

Een miniatuurtje dat ik voor Webtales schreef.


Als je me zou vragen wat nu echt de reden was dat ik hier niet veel eerder terug ben gekomen zou ik je geen antwoord kunnen geven. Altijd was er wel iets dat me bezig hield. Soms werk, of een vage droom van een toekomst waar ik recht op dacht te hebben. Soms iemand die me tijdelijk claimde en me de tijd deed vergeten. Een wijs iemand zei ooit dat je uiteindelijk wordt wat je altijd had willen zijn, zo op het laatst. Dat leek me altijd onzin, tot nu. Ik keek uit het zijraam van de auto en zag het kanaal waar ik ooit betere tijden gekend had. Waar we als tieners van de dukdalven af doken, in het koude water. Het vroege uur en het seizoen lieten flarden mist tegen de oevers opklimmen en de pilaren van de brug leken geesten die dreigend hun stukje land verdedigden. De banden van de 250SL zoemden over het gladde asfalt, maar konden het piepen van mijn longen niet verbloemen. Die verdomde longen.

 

Ik stuurde de Mercedes de Stapelhuisstraat op. De grote panden leken donkere schaduwen, de straatlantaarns oranje ufo’s die als sterren door de mist heen prikten. Ik wist dat aan het einde de Promenade lag, ik kon de zilte zeelucht al ruiken. Die geur was als een oude vriend die zijn armen naar me uitstrekte. De tranen liepen over mijn wangen en een paar harde vloeken verlieten mijn lippen. De zee had me nooit losgelaten, ook al hadden het groene gras en de warme rotsen me uiteindelijk weg weten te lokken. Toch had ik nooit achterom gekeken. Misschien uit angst, omdat ik wist dat jij hier gebleven was. Dat als ik me om zou draaien, mijn moed zou verdwijnen als onze namen, geschreven in het zand. Nu zoveel jaren later was me ter ore gekomen dat jij afscheid had genomen van onze zee, deze keer voorgoed. De enige geur die mij de laatste jaren had willen omarmen was de geur van het ziekenhuis, maar weten dat jij hier was hield me op de been. Nu was de laatste stoelpoot onder me vandaan geslagen.

 

Ik deed de deur van de Mercedes achter me dicht en liep naar de blauwgeverfde balustrade van de Promenade. Af en toe reed er een fietser voorbij, maar op de versteende matroos na was het verlaten. De mist voelde aan als motregen en mijn ogen zochten de horizon af, alsof ik iets zocht dat me een reden zou geven. Een reden om door te gaan zonder jou.Een zachte duw tegen mijn enkel deed me omkijken. Een klein meisje van een jaar of acht pakte een bal op die zojuist tegen mijn been was gerold. Of het nu aan het weer lag of mijn gemoedstoestand, zelden had ik iemand gezien die zo slecht paste in het hier en nu als dat kind. Een knalblauw jasje met een roze jurkje dat daar onderuit hing. Blonde haren, netjes in twee vlechtjes geknoopt en een paar glanzende lakschoentjes om het af te maken. Ik was zo verrast door haar verschijning dat ik secondenlang naar haar bleef staren zonder wat te zeggen. Toch was ze me voor toen ik eindelijk een groet wilde prevelen.

‘U heeft droevige ogen meneer, maar u hoeft niet meer droevig te zijn.’

De woorden zweefden als zomerwolkjes mijn hoofd in. Het enige dat ik kon antwoorden was:

‘Dank je wel schat, ik ben al een stuk vrolijker nu ik jou zie.’

Het meisje reageerde niet op mijn woorden, maar ging door met haar verhaal.

‘Eerst hadden wij een kat, die heette Elmo. Die is doodgegaan en ik was ook heel verdrietig.’

‘Dat is ook heel verdrietig,’ zei ik zachtjes.

Haar grote blauwe ogen keken me recht aan en even schoot de gedachte door mijn hoofd dat haar ziel net zo helder moest zijn als haar ogen, zuiver. Ze liep naar me toe en pakte mijn hand.

‘Ik ben nu niet verdrietig meer want Elmo is in de hemel waar al zijn vrienden en oude familie zijn. Hij kan ons hier zien en ik weet zeker dat hij nu met zijn pootje naar ons zwaait.’

Samen keken we een paar seconden naar de grijze brei voor ons. De lucht en de zee hadden bijna dezelfde kleur waardoor de overgang tussen lucht en water bijna onzichtbaar was. Achter ons klonk een stem.

‘Suzy, kom je hier? Laat die mijnheer eens rustig van de zee genieten.’

Een jonge man gekleed in een kleurrijke outfit kwam snel aangelopen, zich onnodig verontschuldigend voor het gedrag van het meisje. Suzy liet mijn hand los en liep snel in zijn richting. Plotseling stopte ze en draaide zich om.

‘Vergeet u niet terug te zwaaien?’

Ze wees met haar handje naar de grijze lucht. Ik knikte naar haar en draaide me weer om. Langzaam ging mijn hand de lucht in.

Hier ben ik.

Vergeet mij niet, alsjeblieft.

 

Toen ik me weer omdraaide waren Suzy en haar vader alweer in de motregen verdwenen. Ik trok mijn kraag op en begon in de richting van de Mercedes te lopen. Er was vandaag veel te doen.